Nature versus nurture

Net zoals bij vele andere kwesties wordt bij genderontwikkeling het belang van nature (= genen, biologie) en nurture (= opvoeding, omgeving) in vraag gesteld. We kunnen echter stellen dat genderontwikkeling een langdurig en complex (leer)proces is dat beïnvloed wordt door zowel biologische, psychologische, opvoedkundige als sociale factoren. Dat levenslange, individuele leerproces resulteert maatschappelijk in een enorme diversiteit aan mogelijke genderbelevingen. We spreken in dat verband over een genderspectrum, wat gender vele malen ruimer interpreteert dan de klassieke binaire man vrouw-opdeling. 

Biologische factoren 

Biologische factoren identificeren die gender beïnvloeden is niet eenvoudig. Er bestaat geen wetenschappelijke consensus over hoe genen, hormonen of hersenfuncties gedrag beïnvloeden. Wel is duidelijk dat hormonen een invloed hebben op de hersenen, hoewel ze complex samenhangen met omgevingsfactoren (pre- en postnatale stress, blootstelling aan medicijnen…)1 . We kunnen dus niet stellen dat er een ‘mannelijk brein’ of een ‘vrouwelijk brein’ bestaat. Sekseverschillen in de hersenen hangen immers niet alleen af van de biologische sekse, maar ook van leeftijd, omgeving en genetische variatie.  

Verder is het ook onduidelijk of sekseverschillen in de hersenen wel leiden tot verschillen in gedrag. Denken, voelen en handelen ontstaat door een combinatie van verschillende factoren. Gedrag herleiden tot één hersenfunctie is bijna onmogelijk2 . Zelfs al zijn er duidelijke sekseverschillen in de hersenen, dit leidt niet per se tot verschillen in gedrag of gevoel.  

Omgevingsfactoren

Ook omgevingsfactoren zijn van groot belang in de ontwikkeling van genderidentiteit. De rol die men ’te vervullen heeft’ binnen de familie en in de maatschappij wordt bovenal cultureel bepaald. Alle grovere en subtiele nuances die stereotiep met 'man-zijn' of ‘vrouw-zijn’ samengaan, worden al op jonge leeftijd via verschillende kanalen het kind aangeleerd (o.a. genderspecifiek speelgoed). Tegen de tijd dat een kind zich bewust wordt van het feit dat die een eigen identiteit bezit, zijn er al heel wat verwachtingen van hun toekomstige rol door de omgeving vastgelegd.  

Jonge kinderen leren veel over de verschillen in gender door de observatie van rolmodellen. Zo worden ze vaak (onbewust) aangemoedigd in het ‘gepaste’ gedrag. Ouders, media, klasgenootjes, leerkrachten, … hebben allemaal hun invloed. Ouders gaan soms (on)bewust anders om met jongetjes dan met meisjes. Vooral vaders lijken spelgedrag passend bij het toegewezen geslacht van het kind sterk te stimuleren, en dat al van op jonge leeftijd. Leraren blijken hun aanpak naar leerlingen toe ook te laten afhangen van hun geslacht3 . Ook de school is een plek waar kinderen verwacht worden zich te gedragen naar een bepaald gender4 .

Het idee dat jonge kinderen hebben over gender is behoorlijk stereotiep. In onderzoek5 werd vastgesteld dat driejarigen andere kinderen, die hen als jongetjes worden voorgesteld, bestempelen als sterk, slim, luid, hard, groot en snel. De kinderen die hen als meisjes in deze test werden voorgesteld, kregen labels als zwak, stil, bang, klein en traag. De laatste tijd werd er wel veel aandacht besteed aan het bestrijden van deze stereotypen en zouden deze resultaten mogelijk anders kunnen zijn. Pas na de leeftijd van 7 jaar worden kinderen iets flexibeler in hun stereotyperingen. Deze genderopvattingen hangen ook nauw samen met opvattingen over etniciteit, zoals duidelijk werd in het poppenonderzoek uit 1940 (bekijk het experiment via YouTubeExterne link ).

Begrijpen van gender

Het leren over gender verloopt in verschillende fases. In een eerste fase slagen jonge kinderen er meestal in hun eigen lichaamskenmerken en dat van anderen te identificeren. Onderzoek wijst uit dat baby’s van 7 maanden reeds in staat zijn een onderscheid te maken tussen toonhoogtes en zo een eerder lagere (mannelijke) stem van een eerder hogere (vrouwelijke) stem kunnen onderscheiden. Twee maanden later kunnen ze een eerder vrouwelijk gezicht van een eerder mannelijk gezicht onderscheiden. Ze zijn dan echter nog niet in staat de verschillen tussen genders te begrijpen, dat komt pas op de leeftijd van 2,5 à 3 jaar6 . De verschillen herkennen ze uit zichzelf niet echt op basis van genderspecifieke karakteristieken (bijvoorbeeld het hebben van borsten of een penis), maar wel op basis van heel concrete uiterlijke kenmerken, zoals haartooi of kledij (genderexpressie). Deze vormen van genderexpressie zijn aangeleerd en dus ook contextgebonden.  

Rond hun derde levensjaar zien kinderen gender nog niet als een vaststaand gegeven; ze denken dat het veranderbaar is. Pas op de leeftijd van 5 tot 7 jaar maken ze eenduidig gebruik van specifieke geslachtskenmerken om een onderscheid te maken tussen mannelijke en vrouwelijke individuen. Vaak wordt hen verteld dat er slechts twee (geboorte)geslachten bestaan, wat niet juist is. Er zijn hier, net zoals bij gender, heel veel variaties in. Vaak wordt kinderen foutief aangeleerd dat geslacht stabiel en binair is, waardoor ze besluiten dat het niet veranderd kan worden door externe factoren (door met Barbies te spelen en in bed te kruipen met een pruik op, word je ’s morgens niet wakker met een meisjeslichaam). 

Levenslange ontwikkeling 

Gender ontwikkelt zich echter niet enkel in de kinderfase, maar ontwikkelt zich en evolueert gedurende je hele leven, en staat in wisselwerking met je omgeving en je lichaam. Onderzoek7 toont bijvoorbeeld aan dat genderidentiteit sterk in relatie staat met de perceptie van je lichaam, en dat je genderidentiteit kan veranderen als de perceptie van je lichaam verandert. Dit onderzoek toont aan dat gender in zekere zin fluïde is of kan zijn. Genderidentiteit is dus geen rechtlijnig vaststaand gegeven, met een beginpunt en eindpunt van de zoektocht, maar steeds evoluerend. 

Laatst nagekeken op: .