Is detransitie gelijk aan spijt?

Detransitie werd voorheen vaak gelijkgesteld aan spijt hebben van het gehele transitieproces. Wetenschappelijke artikels gebaseerd op klinische studies rapporteren zeer lage aantallen van transgender personen die spijt hebben van een (medische) transitie1 . Er is echter een verschil tussen spijt hebben van een transitie en spijt hebben van een bepaalde ingreep, bijvoorbeeld omwille van tegenvallende resultaten of complicaties. Spijt betekent bovendien niet noodzakelijk dat men stappen terug wil zetten of stopt met zich te identificeren als trans persoon. 

Omgekeerd hebben daarentegen niet alle personen die terugkomen op stappen die werden gezet in het kader van een transitie negatieve ervaringen met transgenderzorg, of spijt van hun transitie op zich. Ze kregen er bijvoorbeeld een beter begrip van hun genderidentiteit door, konden experimenteren met hun genderexpressie, enzovoort. Het is dus zeker ook niet zo dat alle personen die stappen terugzetten in hun transitie met een slecht gevoel terugkijken op hun transitie zelf, of spijt hebben van hun transitie als proces.

Aantallen

Het is onbekend hoeveel personen die ooit in transitie gingen nadien besluiten op bepaalde stappen terug te komen. In het verleden werden vaak klinische studies aangehaald, met veelal zeer lage percentages aan personen met spijt: vaak onder de 1% van de trans personen die in transitie gingen binnen de klinische setting2 .

Naast het feit dat spijt en detransitie niet hetzelfde betekenen, melden personen die een detransitie doormaken dit echter vaak niet aan hun zorgverlener binnen de transgenderzorg. Ze zoeken meestal elders hulp of zetten op eigen houtje stappen terug, bijvoorbeeld door zonder begeleiding te stoppen met de hormoontherapie. Uit een onderzoek van Littman (2021)Externe link bleek bijvoorbeeld dat slechts 24% van de deelnemers hun zorgverlener(s) die hen begeleidde(n) bij hun transitie op de hoogte bracht van hun detransitie3 . Van de deelnemers aan het onderzoek van Vandenbussche (2020)Externe link zocht 38% een nieuwe hulpverlener voor begeleiding bij hun detransitie4 .

Het is dus moeilijk om op basis van klinische gegevens uitspraken te doen over het werkelijke aantal personen dat spijt heeft van een transitie of beslist op bepaalde stappen terug te komen. Dat aantal zal wellicht hoger liggen dan de (lage) spijtpercentages die vaak worden gerapporteerd. Toch blijven detransitieprocessen relatief zeldzaam5 .

Redenen voor detransitie

Er zijn verschillende redenen waarom personen beslissen om terug te komen op bepaalde stappen. De meest voorkomende redenen die in onderzoek6 7 8 genoemd worden, zijn: 

  • ervaringen met discriminatie (bv. bij het zoeken naar werk);
  • sociale druk vanuit de omgeving (bv. niet-acceptatie van bepaalde transitiestappen door familie, partner(s) of ouders);
  • evolueren naar een non-binaire genderidentiteit in plaats van binaire genderidentiteit;
  • transgender identiteit is niet verenigbaar met de politieke of religieuze visie;
  • het onbehagelijk gevoel rond het gender is gerelateerd aan andere zaken, zoals een eetstoornis, trauma of het niet aanvaarden van de eigen (niet-heteroseksuele) seksuele en romantische oriëntatie;
  • complicaties of bijwerkingen van een medische behandeling;
  • teleurstellende resultaten van ingrepen;
  • een onvervulde kinderwens;

Sommige mensen vinden alternatieven om met het onbehagelijk gevoel dat ze ervaren rond hun gender om te gaan, zoals bijvoorbeeld mindfulness, meditatie, yoga of gesprekstherapie9 . Het is dus niet altijd zo dat het gevoel van incongruentie tussen geboortegeslacht en genderidentiteit helemaal verdwijnt wanneer iemand in detransitie gaat. Voor sommige personen blijkt een transitie gewoon niet het juiste pad.

 (De)transitie als proces

Er zijn inderdaad mensen voor wie een transitie niet de juiste weg was, om welke reden dan ook. Dit hoeft niet meteen te betekenen dat bepaalde stappen in een (medische) transitie zelf niet nuttig of een negatieve ervaring waren: het kunnen ook stappen in een persoonlijk ontwikkelingsproces zijn.

Van de deelnemers uit de studie van MacKinnon10 zegt 67% met positieve gevoelens of zonder spijt terug te kijken op medische stappen die werden gezet en 11% heeft hier dubbelzinnige gevoelens over. Slechts 22% van de deelnemers had het gevoel dat een transitie de verkeerde stap voor hen was. Uit het onderzoek van Littman11 blijkt dan weer dat 30% van de deelnemers achteraf gezien liever nooit in transitie was gegaan. Dit terwijl 11% juist blij was in transitie te zijn gegaan en 34% een transitie als een noodzakelijk deel van hun zoektocht zag.

Het is zeker mogelijk om na een (al dan niet medische) transitie terug te keren naar de oorspronkelijke genderrol, of een genderidentiteit en -expressie waar je je meer comfortabel bij voelt. Er zijn bijvoorbeeld ook transgender personen die eerst een binaire transitie doormaken en later naar een non-binaire identiteit evolueren. Dit hoeft niet te betekenen dat de eerder beleefde transgender identiteit ‘niet echt’ was. Men hoeft ook niet per definitie terug te gaan naar het gender dat overeenkomt met het geboortegeslacht. In het onderzoek van Littman12 identificeerde slechts 61% zich opnieuw enkel met het toegewezen geboortegeslacht, de overige 39% identificeerde zich na een detransitie met een transgender, non-binair of ander label.

Ook de Standars of Care (versie 8)Externe link erkent dat voor sommige personen de genderidentiteit doorheen het leven evolueert, en de nood aan medische behandeling mee kan evolueren. Dit zegt niet noodzakelijk iets over eerdere transitie beslissingen en dient dus niet gelijk gesteld te worden met spijt of verwarring.

 

Laatst nagekeken op: .