Achtergrond

Eind 2020 gaf Vlaams minister voor Gelijke Kansen, Bart Somers, opdracht om onderzoek te voeren naar LGBTI+ geweld in Vlaanderen. Deze onderzoeksopdracht volgt de eerdere beleidsvoorbereidende studies die in de loop van 2012 tot 2015 door het voormalige Steunpunt Gelijke Kansenbeleid werden uitgevoerd1 2 . Aangezien de laatste onderzoeken ruim 5 jaar geleden werden uitgevoerd, beoogde dit onderzoek om meer actuele informatie te verschaffen over geweldervaringen van LGBTI+ personen in Vlaanderen.

De volgende onderzoeksvraag lag hierbij voor: “Welke ervaringen hebben LGBTI+ personen met geweld in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek?”.  Door geweldervaringen te bevragen in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek kunnen de voorliggende onderzoeksresultaten als een nulmeting dienen. Op deze manier kunnen evoluties over de tijd waargenomen worden bij een volgende meting. Tevens was het de opdracht om een vragenlijst te ontwerpen die ook in de toekomst kan worden afgenomen. Daartoe werd tevens een technisch rapport aan de overheid opgeleverd.

Onderzoeksopzet

Om inzicht te verwerven in de geweldervaringen van LGBTI+ personen werd gekozen voor een mixed-methode onderzoeksdesign. In de loop van 2021 werd een grootschalige online enquête uitgevoerd bij LGBTI+ personen waarin onder meer gepeild werd naar hun ervaringen met geweldincidenten, en de nasleep van deze incidenten zoals de impact op hun welzijn, hun aangiftebereidheid en ervaringen met allerlei instanties en diensten. Aan de hand van diepte-interviews en focusgroepen begin 2022 werden de bevindingen van de online enquête verder gestaafd en gecontrasteerd. Meer over de methode en onderzoeksvragen lees je in hoofdstuk 3 (pp. 41-43) van het onderzoeksrapportPDF .

In totaal hebben 1208 personen de vragenlijst gestart, waarvan 634 personen de volledige vragenlijst hebben ingevuld. De totale steekproef van het kwantitatief luik omvat 936 participanten. Betreft genderidentiteit werd de enquête (deels) ingevuld door 579 cisgender personen, 108 transgender personen, 220 genderdiverse personen en 27 personen met een intersekse variatie. Op pp. 45-46 van het onderzoeksrapport vind je een overzicht van alle socio-demografische kenmerken van de LGBTI+ steekproef.

Ook 199 personen hebben hun contactgegevens nagelaten voor deelname aan een diepte-interview of focusgroep. Er werden 3 focusgroepen (N = 14) georganiseerd en geanalyseerd en van de 53 diepte-interviews die werden afgenomen, werden 27 diepte-interviews geselecteerd voor analyse. Dit leidde tot een finale kwalitatieve steekproef (N = 41) bestaande uit 20 cisgender personen (waaronder acht vrouwen en twaalf mannen), 12 non-binaire personen, 8 binaire transgender personen (waaronder zes vrouwen en twee mannen) en één intersekse persoon die de genderidentiteit en seksuele oriëntatie niet deelde.

Resultaten: geweldervaringen

In het onderzoeksrapportPDF vind je op pp. 3-6 een samenvatting van de onderzoeksresultaten. 

Verbaal of psychisch geweld

Verbaal of psychisch geweld is de meest voorkomende en meest terugkomende vorm van geweld jegens LGBTI+ personen. Uit de kwalitatieve en kwantitatieve data blijkt dat van alle respondenten 93.1% (N=871) aangeeft minstens één vorm van verbaal of psychisch geweld meegemaakt te hebben gedurende de twee jaar voorafgaand aan de studie.

Negen op de tien personen ofwel 92.6% (N=799) geeft aan dat dit type geweld gebeurde omwille van hun seksuele oriëntatie of/en genderidentiteit of/en intersekse beleving. Voorbeelden van dit type geweld zijn ongepaste nieuwsgierigheden, ervoor zorgen dat de persoon zich schaamt/schuldig voelt tegenover zichzelf, uitgelachen of belachelijk gemaakt worden, online pesterijen, ... De verschillen in verbale of/en psychische geweldervaringen tussen de seksuele oriëntatiegroepen en de gendergroepen zijn niet significant.

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 48-63.

Fysiek geweld

Verder geeft 36.5% (N=262) aan minstens één vorm van fysiek geweld meegemaakt te hebben, waarvan 58.8% (N=141) aangeeft dat dit gebeurde omwille van hun seksuele oriëntatie of/en genderidentiteit of/en intersekse beleving. 

Bijna drie op de tien ofwel 28.2% (N=202) geeft aan minstens één keer vastgegrepen en/of geduwd te zijn, naar 16.2% (N=116) is er een voorwerp gegooid, en ook 13.7% (N=98) geeft aan met de hand geslagen te zijn. Ook alle andere vormen van fysiek geweld werden frequent aangeduid, zelfs één op de twintig ofwel 4.2% (N=30) van de respondenten geeft aan een wurgings- of verstikkingspoging meegemaakt te hebben. 

Transgender respondenten geven aan dat hun genderidentiteit vaker aan de basis ligt van het fysiek geweld dat hen wordt aangedaan, terwijl genderdiverse respondenten vaker aangeven dat ze dit geweld meemaken omwille van hun toegewezen geboortegeslacht.

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 64-74.

Seksueel geweld

Van de respondenten geeft ook 64.5% (N=433) aan minstens één vorm van seksueel geweld meegemaakt te hebben, waarvan er 67.4% (N=292) aangeven seksueel geweld te hebben meegemaakt omwille van hun seksuele oriëntatie of/en genderidentiteit of/en intersekse beleving. Drie op de tien respondenten ofwel 28.8% (N=193) geven aan slechts een of twee keer slachtoffer te zijn geweest van seksueel geweld en 35.8% (N=240) rapporteert meerdere keren seksueel geweld meegemaakt te hebben. 

In het onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen twee typen seksueel geweld:

  • Hands-off: geen fysiek contact tussen geweldpleger en slachtoffer (bv. geen respect hebben tijdens seksuele intimiteit, ongepaste opmerkingen over hun lichaam, staren naar intieme lichaamsdelen, ...)
  • Hands-on: wel fysiek contact tussen geweldpleger en slachtoffer (bv. seksueel misbruik met/zonder penetratie, poging tot verkrachting, verkrachting, zonder toestemming intieme lichaamsdelen aanraken, zonder toestemming iemand kussen, ...)

Van de respondenten gaf 63.3% aan hands-off seksueel geweld meegemaakt te hebben en 36.4% gaf aan hands-on seksueel geweld meegemaakt te hebben. Van alle respondenten die hands-off seksueel geweld rapporteerden, gaf 54.7% (N=228) ook hands-on seksueel geweld aan. 

Trans en genderdiverse respondenten benadrukken hun genderidentiteit, genderexpressie, seksuele oriëntatie vaak als beweegreden van de pleger(s). Transgender respondenten geven vaker aan dat hun genderidentiteit aan de basis ligt van het seksueel geweld (54.9%), terwijl genderdiverse respondenten vaker aangeven dat ze dit geweld meemaken omwille van hun seksuele oriëntatie (32.1%). Ook 44.7% van de genderdiverse respondenten geeft aan dat hun (gepercipieerde) geslacht aan de basis van het seksueel geweld ligt.

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 75-87.

Materieel geweld

Materieel geweld komt het minst frequent voor over alle types geweld heen. Toch geeft 27.2% van de respondenten aan minstens één vorm van dit type geweld meegemaakt te hebben, waarvan 31.9% aangeeft dat dit gebeurde omwille van hun seksuele oriëntatie of/en genderidentiteit of/en intersekse beleving. 

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 88-95.

Resultaten: impact op welzijn

In de vragenlijst werd ook gepeild naar de levenstevredenheid, zelfmoordgedachten en -pogingen, en het welbevinden van de respondenten.

Levenstevredenheid

De gemiddelde levenstevredenheid in de volledige steekproef is 6.5/10, wat lager is dan de 7.4/10 bij algemene Belgische populatie3 . Voor transgender en genderdiverse respondenten is de gemiddelde tevredenheid 5.9/10, voor de cisgender respondenten 6.8/10 en intersekse respondenten 6.2/10.

Zelfmoordgedachten

Betreft zelfmoordgedachten heeft 69.1% (N=647) ooit ernstig aan gedacht om een einde aan hun leven te maken en 52% (N=487) heeft hier meermaals aan gedacht. In het jaar voorafgaand aan de studie dacht 34.2% (N=320) van de totale steekproef nog ernstig na over een einde aan hun leven te maken.

De cijfers tonen ook een significant verschil tussen cisgender respondenten enerzijds en trans en genderdiverse respondenten anderzijds. Zo geven trans en genderdiverse respondenten significant vaker aan ooit zelfmoordgedachten te hebben gehad (82.7%), in vergelijking met cisgender respondenten (60.9%).

Zelfmoordpogingen

Van de steekproef heeft 26.2% (N=245) ooit een zelfmoordpoging ondernomen, waarvan 12.2% (N=114) meerdere pogingen heeft ondernomen en 49 personen in het laatste jaar. De verdeling van het aantal zelfmoordpogingen bij de verschillende gendergroepen is (zie p.98): 

  • Cisgender personen: 19.0%
  • Transgender personen: 43.1%
  • Genderdiverse personen: 36.4%
  • Transgender & genderdiverse personen (samen): 38.6%

Het onderzoek toont aan dat vooral seksueel geweld verband houdt met de kans op het ondernemen van een zelfmoordpoging. Zo geven 33.3% van respondenten die seksueel geweld hebben meegemaakt ook aan een zelfmoordpoging te hebben ondernomen, in vergelijking met slechts 15.5% van de respondenten die geen seksueel geweld hebben meegemaakt. Een andere factor die een sterk verband houdt is werkloos/langdurig ziek zijn.

Zelfwaardering en welbevinden

Ook het mentaal welbevinden werd gemeten met de GHQ-12, waaruit bleek dat LGBTI+ respondenten die materieel geweld hebben meegemaakt,, een significant lager mentaal welbevinden rapporteren.

De volledige resultaten van zelfwaarding en welbevinden lees je in het onderzoeksrapportPDF op pp. 99-103.

Resultaten: meldingsgedrag en steun 

Meldingsgedrag

Slechts 14.4% (N=81) van de respondenten heeft contact opgenomen met de politie na het meemaken van een geweldincident. LGBTI+ respondenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijken vaker melding te doen van hun geweldervaringen. Ook zijn het voornamelijk LGBTI+ respondenten die slachtoffer werden van fysiek en/of materiaal geweld, die vaker een melding maken.

De meest genoemde redenen voor respondenten om geen melding te maken (N=441) zijn: 

  • ‘Ik vond het voorval niet erg genoeg’ (57.6%)
  • ‘Ik wou het vooral achter mij laten, afsluiten’ (36.7%)
  • ‘Ik was bang dat de politie mijn zaak niet serieus zou nemen’ (31.7%)

Er werd ook aan de respondenten die wel melding hadden gedaan gevraagd naar hun beweegredenen (N=78). De meest genoemde redenen om wel melding te maken zijn:

  • ‘Ik vond dat deze persoon/ personen gepakt of gestraft moest(en) worden’ (51.3%)
  • ‘Het feit was voldoende ernstig om aan de politie te melden’ (51.3%)
  • ‘Ik wou dergelijke feiten in de toekomst vermijden voor mezelf en voor anderen’ (38.5%)

Uit de interviews en focusgroepen bleek ook dat deze angsten ontstaan door wat een participant zelf meemaakte, maar ook door de mediaberichtgeving over hoe politie zaken afhandelde of door de verhalen die men hoort vanuit de omgeving. Naast de angst om niet serieus genomen te worden, is men bang dat men bij iemand terecht zal komen die geen kennis heeft van LGBTI+, die hen niet gerust zal stellen of hen geen empathie zal tonen.

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 103-107.

Steun van de omgeving

De meerderheid van de respondenten zoekt steun bij LGBTI+ vrienden (65.1%), andere vrienden (68.7%), en/of de huidige partner (51.6%) na het meemaken van geweld. Eén op de tien respondenten geeft aan er met niemand over te hebben gesproken (10.6%). 

Lees verder in het onderzoeksrapportPDF  op pp. 108-113.

Aanbevelingen

In het onderzoeksrapportPDF  worden op pp. 128-133 de conclusies en aanbevelingen geformuleerd.

Laatst nagekeken op: .